Het was Heineken. Ik hou niet van Heineken. Ik vind het best vies, zelfs, maar dit leek me niet het moment om er iets van te zeggen. Ik bedankte de barman met een knikje en wendde mijn blik af, richting de jonge vrouwen. De wijnglazen waren inmiddels leeg maar de nagels tikten onverstoord verder, niet gehinderd door het ontbreken van de inhoud en het plotseling veel schellere geluid dat het tikken daardoor voortbracht. Toen ik dacht dat ik lang genoeg had weggekeken, draaide ik mijn ogen voorzichtig weer naar de bar. De barman stond nog op exact dezelfde plek, zijn ogen nog steeds op mij gericht. Ik schrok, en in een reflex keek ik direct weer weg. Eerst naar beneden, naar mijn flesje Heineken, toen naar mijn schoenen, die op de rand van de barkruk stonden, en uiteindelijk draaide ik mijn hoofd zo ver mogelijk weg van de bar, mijn blik het café in.
In de vensterbank lag een kat, een rode. Een echte kroegkat. Hij lag op zijn gemak om zich heen te kijken, was gewend aan het geluid, de mensen, de drukte. Zijn licht chagrijnige blik kon niet verbergen dat hij stiekem tevreden was over de situatie. Vanuit de vensterbank had hij goed overzicht over het hele café. Dit was zijn terrein, hij had de boel onder controle. Zou hij geweten hebben van de muis? Het moest haast wel. Alsof de kat voelde dat ik hem observeerde, draaide hij zijn kop en keek hij me recht in de ogen. Ik keek terug. Zonder ons oogcontact te verbreken, wenkte ik zachtjes met mijn hoofd richting de bar.
De kat begreep me onmiddellijk, of daar ga ik tenminste vanuit. Misschien was het wel gewoon toeval, maar ik vind het fijn om te denken dat we een soort connectie hadden, de kroegkat en ik. Hoe dan ook stond hij direct op. Niet op zo’n typische luie-katten-manier, met rekken en strekken en geeuwen, maar in een vlotte, soepele beweging. Hij sprong van de vensterbank, en met een achteloosheid die verraade dat hij dit dagelijks deed, begaf de kat zich tussen de jungle van benen door richting de bar. Het klapdeurtje wat er voor zorgde dat het kroegpubliek niet zomaar achter de bar kon komen reek niet tot de grond, en de kat liep er onder door. Nu uit mijn zicht verdwenen moest ik mezelf opnieuw een houding geven. Met mijn ogen naar beneden geslagen draaide ik mijn hoofd voorzichtig weer voor me, mijn ogen weer op mijn flesje Heineken gericht. Het zag er vast ongemakkelijk en omzichtig uit, maar ik wou niet het risico lopen om per ongeluk weer in de doordringende ogen van de barman te kijken. Precies op het moment dat ik een slok wou nemen, schrok ik op van de schrapende stem.
“Wat denk jij ervan, Pluisje?”
Lola van Scharrenburg
2 Comments