Dit stuk maakt de reeks door vierdejaars studenten Nederlands aan het University College London compleet. Vandaag een langer verhaal door Magda Mania, naar aanleiding van een cursusopdracht om een reisverhaal te schrijven.
Het Bloed van Florence
Sinds ik een tiener was wilde ik Florence bezoeken. Ik weet echt niet meer wanneer ik voor het eerst over de stad heb gehoord. Maar ik kan me heel goed herinneren dat er een bepaald boek was dat ik in één van mijn ouders vele boekenkasten vond. Tussen de kaften stond een beschrijving van een uitzonderlijke stad die het verhaal van renaissancekunst nog steeds in leven houdt binnen haar stadsmuren.
Tien jaar later vervul ik mijn droom: ik reis er eindelijk naartoe. Met het versleten boek in mijn hand neem ik plaats in het vliegtuig. De eerste bladzijde is een beetje met frambozen bevlekt, en de achteromslag begint langzaam uiteen te vallen.
Het vliegtuig stijgt op. Een reis door de tijd staat mij te wachten.
***
Het is ochtend. De zonnestralen vallen op het water van de Arno. Met mijn ogen nog dicht stel ik me voor hoe ze op het water dansen. Goud, wit, blauw en groen. Ze worden teruggekaatst en vallen door het open venster mijn hotelkamer in. Ik doe mijn ogen open en zie een droge, stille waterval van briljantjes op de wand.
Vandaag wil ik wandelen. Tot mijn voeten niet meer kunnen. Opzettelijk schakel ik Google Maps en Citymapper uit. Ik wil dat een geheimzinnige geur van koffie en wijn mijn enige reisgids blijft. En mijn boek natuurlijk. De warme augustuslucht groet mij als ik uit het hotel stap. Ik begin langs de Arno te wandelen. Ik loop door de vele stegen en paden, die zich als aderen en vaten van de stad chaotisch uitwaaieren. Hopelijk bereik ik uiteindelijk het hart.
Ik blijf rondzwerven. Plotseling zie ik dat ik aan de rand van een groot plein sta dat helemaal vol stalletjes en marktkramen staat. En ertussen talloze kooplieden en -vrouwen, moderne ridders met pinapparaten als zwaarden, die elke dag weer ten strijde trekken. Het lijkt alsof er veel meer in het geding is dan slechts de prijs van tomaten en druiven. Wanneer ik de daadkracht en energie van die mensen zie, duiken stukjes van renaissanceschilderijen in mijn hoofd op. De scene die ik voor me zie is een renaissance die nog leeft. Het enige wat ik nog moet doen is de ooggetuigen van beide, van de renaissance van vroeger en die van vandaag bezoeken. De schilderijen.
***
…en voor ik het weet, sta ik voor de deur van het Palazzo degli Uffizi. In dit koude, reusachtige stenen paleis vind je een van de oudste kunstmusea ter wereld: al eeuwen staat het met onverstoorbare kalmte in het midden van de stad. Het is een monument voor iets eeuwigs, een gedenkteken van honderden jaren kunst, van de zoektocht naar waarheid en schoonheid.
Ik ga naar binnen. Tegen al mijn verwachtingen in betekent dit niet dat ik de herrie van de stad ontsnap. De hall zit vol met mensen, ik kan niet inschatten hoeveel het er zijn. Ze dragen allerlei soort rugzakken en tassen, checken behaaglijk hun reisgidsen en camera’s. Sommigen nemen al selfies.
Ik weet dat ik nog een paar minuutjes moet wachten voordat ik de eerste van talloze zalen in mag. Eindelijk luidt er iets. Het geluid doet denken aan geklingel van een belletje. Pas na een paar seconden dringt het tot me door dat er iets gaande is. In een flits raak ik opgeslokt door de mensenmassa. We vloeien langzaam de zaal binnen.
Het gevoel is even acuut als allesoverheersend. Toen ik een jaar of dertien was heb ik Boticelli’s La Primavera voor het eerst gezien. Dit schilderij vulde me altijd met een gevoel van onrust. Ik kon het nooit goed genoeg verwoorden, maar ik had altijd een gevoel dat er in de ogen van de drie dansende gratiën een uitdrukking van doodsangst af te lezen is. En nu sta ik direct ervoor, ik sta voor deze oeverloze zee van plooiende, kronkelende kleuren. Venus torent hoog boven mij uit.
Het is loeiheet buiten. Zonder vastomlijnd plan loop ik richting het hoofdplein.
Overal zie ik dansende gratiën. Serveersters met dienbladen vol koffiekopjes en wijnglazen. Gidsen met de geschiedenis van de stad op hun lippen. Verkoopsters met lederen tassen met de Florentijnse lelie gedrukt erop. Er is in hun ogen een uitdrukking van toewijding af te lezen. Voor het eerst dringt de volledige daadkracht van de bewoonersvan deze verrukkelijke stad tot me door. De manier waarop ze leven: zonder de constante honger naar bevestiging die we allemaal zo goed kennen. Zonder het gevoel ergens voor op hun hoede te moeten zijn.
Wanneer de zon achter de horizont zakt, begin ik langzaam terug naar mijn hotel te lopen. In de buurt van het hotel kom ik een oude vrouw tegen die aan de ingang van een zijsteegje op een stoeltje zit frambozen te verkopen. Was ze hier al toen ik vanochtend het hotel verliet? vraag ik me af. Zit ze hier elke dag zo, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat? Haar kalme gelaatstrekken fascineren me. Ze moet bespeurd hebben dat ik haar aankijk want ze zegt iets tegen mij in knisperend Italiaans. Ik snap er zo goed als niks van, maar ik knik. Ze neemt een pakje frambozen en stopt het in mijn hand.
***
Terug op mijn hotelkamer. Ik open de balkondeur en stap uit. De frambozen strelen mijn gehemelte als ik naar de nachtlichten van de stad kijk. Als in een trance pak ik een framboos in de ene hand, terwijl ik met de andere het boek doorblader. Ik vind de bladzijde waarop La Primavera afgedrukt werd. Met mijn duim druk ik de framboos op het papier, precies waar de drie gratiën afgedrukt staan. Een bloedachtige vlek blijft over.
– Magda Mania