Naast mijn raam zwaait een druilerige en natte lindeboom haar takken zuchtend heen en weer. Bladeren met tinten van groen tot geel ratelen met een natte ondertoon tegen elkaar aan. Grijze lucht en nat-zwarte bast zijn te zien op de plekken waar de bladeren al zijn gevallen.
Op het raam zelf zitten dikke druppels, ovaal, rond of onbepaald van vorm. Nieuwe druppels spetteren diagonaal, van rechtsboven naar rechtsonder, op het vierkante glas. Met een onregelmatig en mottig klinkende tets komen de druppels neer. Het water weerspiegelt de linde en vervormt haar bladeren en takken tot een groen-geel-zwarte brij.
In mijn kamer, aan de andere kant van het raam, voelt het koud. Terwijl ik kijk en luister naar de linde zijn mijn handen verkleumd en ik voel het puntje van mijn neus prikken. Mijn verwarming staat aan maar het lijkt weinig effect te hebben op de ruimte of op mij. Zouden bomen het wel eens koud hebben? Soms kan alleen het gieren van de wind me al doen huiveren, laat staan dat ik hetgeen ben waar de wind doorheen giert.
Dat het hier om een lindeboom gaat heb ik pas vrij recentelijk weer geleerd. De precieze namen van veel bomen blijven me ontschieten jammer genoeg. Eiken, berken en wilgen zijn vaak de enige die nog een beetje blijven hangen. Gelukkig biedt het toepasselijk genaamde boekje Wat is dat voor een boom van A. Kosch en M. C. H. Ruys mij vaak een uitkomst. Vaalgeel gekleurd en met een wel heel treurige wilg op de voorkant geeft het boekje een nauwkeurige uiteenzetting van 300 van de belangrijkste bomen en heesters. Fijn gedetailleerde tekeningen van blad, bast en bloem gecombineerd met minutieuze beschrijving maken van het boekje een tekstueel mini-archief. Het is vreemd om te denken dat voor sommige mensen dit drukwerk misschien wel de enige imaginaire toegang zou kunnen zijn tot een bepaalde boom. Aan de andere kant, dit is waarschijnlijk ook hoe ik veel flora en fauna ‘ken’. Gezien op de pagina of op scherm of pagina, maar nooit in het echt.
Een ander determinatieboek in mijn bezit heet Vogels van Europa van Lars Jonsson. Toen deze versie in 1994 voor het eerst op de Nederlandse markt verscheen schreef Siegfried Woldhek een recensie voor de NRC. Hierin vroeg hij zich terecht af of al “die aspirantkopers stilletjes hopen dat met het roepen van de juiste vogelnaam de kennelijke onrust van het niet-weten kan worden bedwongen?”. De drang naar weten, kennen, een plaats geven, is natuurlijk een belangrijk onderdeel van determinatieboeken. Het kan een compleet gevoel geven om te kunnen zeggen “dat is een lindeboom, kijk maar naar het hartvormige blad” of “daar vliegt een kokmeeuw, dat zie je aan zijn chocoladebruine kap”. De boekjes maken dat mogelijk. Ze geven de lezer de informatie die nodig is om anders te kijken. Wat het ook gelijk duidelijk maakt, daarentegen, is dat de determinatie alleen nooit genoeg zal zijn. De afbeelding en beschrijving staan altijd in dienst van hun werkelijke tegenhanger.
De boom naast mijn raam is ondertussen ondergedompeld in de oranje gloed van een vroege ochtendzon. De takken hangen zwaar en glinsterend in gloeiende banen. Fel groen en schokkend geel ritselen de bladeren tegen de pikzwarte bast. Een houtduif landt met een plof op een mossige steuntak en begint luid en parmantig zijn veren te plooien.
Ik kijk naar het boek van Kosch en Ruys en lees naast de noemer “Grootbladlinde” dat het gaat om een “Boom. H. tot 30 m. Kroon bijna kogelrond. Bl. geurt. In loofbossen, parken, lanen en dorpen. Bladverliezend”. Beschreven hier staat het begin van wat een lindeboom is, maar de boom naast mijn raam laat zien, horen en voelen wat het allemaal nog meer kan zijn.
Pauw Vos