Dat het lezen van fictie je inlevingsvermogen kan vergroten is al enige tijd bekend. Literaire werken, zowel binnen de volwassen- als jeugdliteratuur, maken ons empathischer, minder bevooroordeeld en geven ons een beter vocabulaire om over onze gevoelswereld te praten. Maar hoe zit dat met het kijken van films of series? Welke potentiële cognitieve effecten loop je mis wanneer je naar een dik boek kijkt, en denkt: ‘Ik kijk de film wel’? Met name onder jongeren neemt leesgedrag af en Netflixgebruik toe. Het leek me dan ook relevant om deze twee media met elkaar te vergelijken toen ik in 2018 begon met het schrijven van mijn afstudeerscriptie voor de MA Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Ik dook in de onderzoeken over inlevingsvermogen en media. Wat bleek is dat films verder van de kijker afstaan dan boeken van de lezer, waardoor zoiets persoonlijks als vooroordelen beter bestreden kunnen worden met literatuur.
Vandaag de dag kan iedereen die een tiener kent beamen dat de media een enorm invloedrijke rol spelen in het leven van jonge mensen. Een Amerikaanse studie heeft aangetoond dat de gemiddelde jongere tussen de 8 en 18 jaar tegenwoordig meer dan 7,5 uur per dag media consumeert. Door de muziek die ze luisteren, de films die ze kijken, de spellen die ze spelen en de boeken die ze lezen worden jongeren vrijwel constant beïnvloed in hun ideeën over de samenleving, normen en waarden, families, relaties, seks, geweld, kleding, voedsel, cultuur, enzovoorts. Maar hoe wordt dit effect van mediaconsumptie daadwerkelijk bewerkstelligd? En kunnen we er zomaar vanuit gaan dat verschillende media die dezelfde boodschap uitdragen, ook hetzelfde cognitieve effect hebben?
Het zal voor weinigen een verrassing zijn dat het lezen van boeken een steeds kleiner aandeel heeft in die grootse mediaconsumptie van tieners. Waar organisaties als Stichting Lezen en Iedereen Leest zich actief inzetten voor leesbevordering en boekpromotie, blijven streamingdiensten zoals Netflix gestaag groeien. Ondanks dat een groot deel van de bevolking zich herkent in de trend van ‘meer kijken, minder lezen,’ gaat deze ontwikkeling gepaard met een sceptisch onderbuikgevoel. Waar ‘bingewatching’ of eindeloos bankhangen achter een scherm vaak schuldbewust wordt toegegeven als ‘guilty pleasure,´ wordt het urenlang doorlezen in een ‘goed boek’ veelal geprezen en geïdealiseerd.
Drie decennia geleden was er al een breed draagvlak voor het idee dat meer televisie kijken hand in hand ging met slechtere schoolprestaties en negatieve cognitieve effecten. Een Amerikaanse studie vond destijds geen bewijs voor de aantijgingen dat tv kijken zou zorgen voor een kortere concentratiespanne, slechter begrip van verhalen, slechtere reflectieve vaardigheden, overstimulatie en beperkte groei van de linkerhersenhelft. Toch is het idee dat een boek lezen beter is voor je brein dan het kijken naar een serie of film blijven bestaan.
Boeken die je brein beïnvloeden
Inmiddels is er meer bekend over de cognitieve effecten van lezen, maar over die van filmkijken is op het gebied van inlevingsvermogen nog weinig duidelijk. Cognitieve literatuurcritici zoals Maria Nikolajeva, Loris Vezalli, David Kidd en Emanuele Castano creëerden een grondwerk aan theorieën over de effecten van lezen op het gebied van empathie, identificatie en Theory of Mind. Het lezen van verhalen, zeggen zij, helpt bij de ontwikkeling van deze cruciale sociale vaardigheden. Literaire werken, die op een bepaalde manier vervreemden of op niet-voorspelbare wijze het leven beschrijven, kunnen ervoor zorgen dat je je makkelijker kunt verplaatsen in de gevoelens en gedachten van een ander.
Als masterstudente Jeugdliteratuur was ik gefascineerd door deze kant van het literaire veld. Ik herinnerde mij goed hoe ik op de middelbare school luisterde naar discussies tussen vrienden over hoe nutteloos het was dat we boeken moesten lezen voor school, want ‘wat leerden we daar nou echt van?’ Afgezien van gevoel voor taal (‘we krijgen toch gewoon grammatica bij Nederlands?’) en kennis over cultuur (‘in het geschiedenisboek staat het korter’), had ik een vaag vermoeden dat het lezen van fictie iets doet met je inlevingsvermogen.
Jaren later kon ik deze vermoedens grondig uitpluizen in de vorm van mijn scriptie. Ik besloot om te kijken of er over visueel vertelde verhalen, in dit geval films, óók zoveel bekend was over de cognitieve effecten op het gebied van inlevingsvermogen bij jonge mensen. Dit bleek in veel mindere mate het geval te zijn. Omdat er binnen de jeugdliteratuur ook een groeiende aandacht voor diversiteit en de daarbij behorende vooroordelen is, lag een scriptieonderwerp voor mij voor de hand: hoe, en in welke mate, beïnvloeden films en/of boeken ons inlevingsvermogen en onze vooroordelen?
Wonder – verhaal over een ‘ander’
Voor dit onderzoek had ik een boek en een film nodig die dezelfde boodschap uitdroegen over een ‘anders’ personage. Zo’n personage wordt out-group (versus in-group) genoemd, en is iemand die niet tot dezelfde groep behoort als die waar de lezer zich mee identificeert. In-group versus out-group kun je dus ook duiden als ‘ik/wij’ versus ‘de ander.’ Ik stuitte op het boek Wonder, geschrevendoor R. J. Palacio, dat het verhaal vertelt van een jongetje met het Treacher Collinssyndroom, een gezichtsaandoening waardoor hij er anders uitziet dan zijn leeftijdsgenoten. ‘Ik heet August, en ik ga niet beschrijven hoe ik eruitzie. Wat je ook denkt, ik weet bijna zeker dat het erger is’, schrijft het hoofdpersonage op de eerste pagina. August, ofwel Auggie, is tien jaar oud en zal voor het eerst naar een normale school gaan, in plaats van dat hij thuis les krijgt. Al ziet hij zichzelf als een gewone tiener die van gamen en ijs houdt, hij weet ook dat hij anders wordt behandeld vanwege zijn uiterlijk.
Ook in de ‘echte’ wereld toont onderzoek door onder andere Ornella Masnari aan dat mensen met een gezichtsaandoening in grote mate als ‘anders’ worden gezien door mensen die geen gezichtsaandoening hebben. Mensen met bijvoorbeeld het Treacher Collinssyndroom of andere gezichtsaandoeningen kunnen veel last hebben van sociale stigmatisatie. Wonder, het boek én de verfilming door Stephen Chbosky, waarvoor de Friese grimeur Arjen Tuiten de 9-jarige hoofdrolspeler Jacob Tremblay omtoverde tot Auggie, leenden zich daarom uitstekend voor een onderzoek over het verminderen van vooroordelen.
Onderzoek: theorie én praktijk
Voordat ik het boek en de film kon voorleggen aan de doelgroep (scholieren van een jaar of 11), moest ik het boek en de film analyseren. Wat verwachtte ik dat er zou gebeuren in de hoofden van de leerlingen als ik ze in aanraking liet komen met Wonder? Ik moest eerst voorspellen welke scènes precies van invloed zouden kunnen zijn. Op basis van voorgaande literatuur stelde ik een methode vast waarin drie pijlers de hoofdrolspelers werden bij het bepalen van (potentieel) cognitief effect.
De eerste is vervreemding. Je brein moet worden uitgedaagd om beïnvloed te worden. In de literatuur gebeurt dit bijvoorbeeld door beeldspraak, ambiguïteit, afwijken van de norm, en door ‘open plekken’ die je zelf moet invullen. Ook in films komt vervreemding voor in vergelijkbare verschijnselen als symboliek, het afwijken van voorspelbare schema’s, maar ook bijvoorbeeld een mismatch tussen audio en beeld.
De tweede is identificatie. Sociaal cognitief effect, zoals dus het verminderen van vooroordelen jegens minderheidsgroepen, kan alleen ontstaan als een lezer of filmkijker zich identificeert met een personage. Dit kan het out-group personage zijn, maar ook een in-group personage die positief tegenover de out-grouper staat. Negatieve houdingen ten opzichte van een out-group nemen af wanneer je je met iemand uit die groep identificeert, maar óók wanneer iemand uit jouw eigen in-group aangeeft goed overweg te kunnen met iemand uit die andere groep. Omdat ons brein moeite heeft met het onderscheiden van wat echt is en wat fictie, werkt dit óók met boeken en films.
De derde is de positie van de out-group in het plot. Het klinkt logisch, maar de wijze waarop over de minderheidsgroep wordt gesproken in het boek en/of de film, is natuurlijk van belang. Nuances, verschillende meningen, en de verhouding tussen de personages die aan het woord komen kunnen lezers en kijkers beïnvloeden.
Aan de hand van deze drie concepten begon ik met analyseren. De conclusie die hieruit voortkwam was dat het boek meer aspecten bevatte die het inlevingsvermogen ten opzichte van Auggie zou verbeteren. In grote lijnen kwam dit door: de grotere aanwezigheid van vervreemdende aspecten in het boek dan in de film; de verschillende perspectieven vanuit de ik-vorm in het boek, versus de enkele positie van de kijker als toeschouwer van het verhaal bij de film; en de houdingen van de verschillende personages tegenover de out-group, die in het boek meer de ruimte kreeg om te ontwikkelen en daarom veel genuanceerder was. Al met al vraagt het lezen van een boek meer moeite van je brein, wat lezen een persoonlijker proces maakt. Samengevat was mijn vermoeden dan ook dat het Wonder, het boek, meer potentieel cognitief effect zou hebben dan Wonder, de film.
Op school
Met het boek en de dvd van Wonder op zak vertrok ik naar mijn eigen oude middelbare school in Dordrecht. Mijn voormalig mentor, docent van een aantal brugklassen, had geregeld dat wat van zijn leerlingen bereid waren mij te helpen met mijn onderzoek. De eerste dag las ik samen met een handjevol leerlingen de scènes uit het boek, die door mij waren uitgeplozen en uitgekozen als de scènes die het meest potentieel cognitief effect konden hebben. De tweede dag deed ik hetzelfde met een andere groep leerlingen, maar nu keken we de meest geschikte scènes uit de film. Voor- en achteraf vulden leerlingen vragenlijsten in, om zo het verschil te testen. Ook vroeg ik de leerlingen om geschreven reacties. Het belangrijkst bleken echter open gesprekken waarin we Wonder besproken, en de hypothetische situatie waarin iemand met een gezichtsafwijking bij hen in de klas zou komen.
Uit deze gesprekken bleek wat de analyse van het boek en de film al hadden doen vermoeden: de boekgroep leefde zich op een veel persoonlijker niveau in in Auggie, waar de filmgroep oppervlakkiger reageerde. Op het eerste gezicht leek dit verschil er niet te zijn: beide groepen zeiden, na het lezen van het boek en het kijken van de film, dat ze een klasgenootje die bijvoorbeeld hetzelfde syndroom als Auggie zou hebben, niet zouden pesten. Kort gezegd leek de houding achteraf dus positief in allebei de groepen.
Toch was er een belangrijke nuance. In de boekgroep verwerkten de brugklassers hun eigen belevingswereld in hun argumentatie. Zo was er een leerling die aangaf dat ze zichzelf herkende in Auggie, omdat ze in sommige buurten werd aangestaard door het dragen van een hoofddoek. Een andere ‘boekgroeper’ zei: ,,ik zou iemand wel vragen stellen, maar niet teveel, want ik vind het zelf ook heel irritant als mensen teveel vragen”. Weer iemand anders zei: ,,Ik zou er vrienden mee worden, als diegene aardig is.” Als diegene aardig is. De leerling die deze uitspraak deed plaatste het fictionele klasgenootje met gezichtsaandoening in hetzelfde hokje als andere potentiële vrienden: ze moeten wel aardig zijn, of ze nou anders zijn of niet. Al deze uitspraken gaven aan dat het lezen van het boek de lijn tussen in– en out-group deden vervagen.
Ondertussen werd die lijn juist een stuk duidelijker aangehaald in de gesprekken met de filmgroep. Ondanks hun ‘positieve’ houding tegenover het zogenaamde klasgenootje, focusten de leerlingen uit deze groep met name op hun eigen verantwoordelijkheid als in-grouper. Zowel de boek- als filmgroep beaamde dat ze zich wel kon voorstellen dat iemand met een gezichtsaandoening op de middelbare school gepest kon worden, maar, zeiden verschillende leerlingen uit de filmgroep: ‘Ik zou voor diegene opkomen’. Er was een grotere focus op bescherming van ‘de ander’.
Hoewel dit goed is bedoeld, onderstreept dit wel het ‘anders-zijn’. Zoals Auggie zelf zegt over zijn oudere zus: ,,[Zij] ziet mij niet als een gewoon kind. Ze zegt van wel, maar als ik gewoon was zou ze niet zo vaak vinden dat ze me moet beschermen”.
Dus, boeken of films?
In mijn scriptie onderzoek bleken boeken de sociale skills voor inlevingsvermogen meer te triggeren dan films, en dus is het waarschijnlijker dat een boek vooroordelen wegneemt dan een film. Dat betekent niet dat we dan maar direct alle films het raam uit moeten gooien. Films zijn niet per se slecht voor je empathisch vermogen, net zoals ook zeker niet alle boeken per definitie goed zijn. De inhoud moet goed zijn, de vervreemdende aspecten moeten ook als dusdanig worden herkend, en met de personages moet geïdentificeerd kunnen worden. Wel is het nuttig voor bijvoorbeeld leerkrachten, bibliothecarissen en ook ouders om stil te staan bij deze functie van fictie. Wil je een kind iets bijbrengen over ‘anderen’? Of wil je je eigen brein én inlevingsvermogen uitdagen? Duik dan vooral eens in een ander perspectief en praat over wat normaal voor je is aan de hand van een boek.
Door Marlon Schotel
De scriptie in dit essay is getiteld: “Ordinary from an out-group’s perspective: comparing non-affected teenagers’ attitudes towards (cranio)facial anomalies after book reading versus film watching” en is geschreven aan de Universiteit van Tilburg. Een versie van dit essay is eerder gepubliceerd door het Friesch Dagblad.