Het knisperende geluid
Dat zijn gaatjesschoenen maakten
Op het parket in de gang, koffer al neergezet,
Wanneer de werkdag werd afgesloten,
Vermaalt me als het zand
Dat tussen het leer en het hout
Werd fijn geslepen.
De geur van haar keuken – haar soto, haar sambal –
Die me op afstand innig omarmde
En waarmee zij ons met liefde verwarmde,
Zoals alleen een kleinkind kon verwachten,
Verspert mijn neusgaten
En haalt haar terug alsof
De rijst nog staat te koken.
Zo zacht als haar huid
Voelde niets anders
– Op de snijbonen die ze teelde na –
Zijde en zonnebrand tegelijk,
Terwijl mijn vingers de kracht vaststelden
Die schuilhield onder het zoete rubber van
De veerkracht die hen zo sterk maakten.
De complexiteit die ik nooit heb leren kennen
Is voor mij geborgen in de smaak
Van het pakje Taksi en het bakje Smacks
Die proeven als dat moment,
Vanaf het krukje in de gang,
Waarop ik haar waarnam –
En haar verschijning ligt op m’n tong.
Alles wat achter me ligt, bestaat niet.
Ik heb geen zicht op alles wat achter me ligt
En dus laat ik los wat ik onlosmakelijk geworden ben
Door alles wat achter me ligt.
Verbanden zijn onzichtbaar wanneer
De onderliggende partijen op afwezig staan.
Dat maakt het leven dat ik zie –
In het geluid en in de geur,
In de tast en in mijn opzicht –
Een verzinsel.
door Saskia Soelaksana