De laatste

Het was klaar.

Ik wist het meteen.

Het prikkelende gevoel begon ergens aan de onderste helft van mijn lichaam. Als een groot glas lauwe cola dat je net iets te snel naar binnen giet breidt het zich uit.

Mijn oom had me hier ooit over verteld. ’s Avonds zei mijn moeder dat het een mythe was, dat het niet waar was. Toch kon ik die nacht niet slapen. De volgende dag wilde mijn moeder naar een nieuw veldje, ze had gehoord van de overbuurvrouw dat het gras daar groener was. Ik wilde niet. Ik ging niet. Ik ga niet! Schreeuwde ik. Mijn moeder zuchtte zoals alleen zij zuchten kon, en stelde me nogmaals gerust. We gingen naar het nieuwe veldje. Ik ging niet dood.

Later leerde ik dat mijn moeder had gelogen, zoals ze over zo veel dingen heeft gelogen.

Ik snap dat mijn oom het me vertelde ondanks dat ik waarschijnlijk te jong was om het te horen. Ik snap dat hij mij wilde behoeden, hiervoor. Dit lot gun je niemand. Ik snap ook dat mijn moeder mij nachten vol slaap, dagen zonder angst, gunde. Een angst die bovendien nutteloos is. Wanneer het doodsvonnis vrij letterlijk uit de lucht komt vallen en je er je met geen mogelijkheid tegen kunt verzetten, waarom zou je dan bang zijn?

Het prikkelende gevoel breidt zich nog steeds uit. Ik heb nog geprobeerd me ervan te onttrekken. Geprobeerd mijn aankomende dood weg te vegen aan de decoratieve tuintegels onder mij. Maar het mocht niet baten en nu lig ik hier. Een groenig slijm sijpelt uit mijn lichaam.

Het gevoel is langzaam verder naar beneden getrokken. Het is nu geen frisdrankprik meer, eerder een chilipepersap-in-je-oog-prik. Het onderste gedeelte van mijn lichaam staat in vuur en vlam. Het schuurt langs mijn oppervlak en bijt alles wat het tegenkomt. Als zoutzuur likt het langs mijn lijf tot aan het einde van mijn onderkant, nu kan het niet meer verder. Aan die kant in ieder geval niet. Maar pijn gaat altijd waar het niet stromen kan. Langzaam trekt het nu naar boven en ik wil vloeken. Schreeuwen. Gillen. Tieren. Om me heen slaan. Iemand slaan.

Ik doe niets van dat alles. De pijn maakt me moe. Uitgeput. Met elke millimeter dat de pijngrens optrekt voel ik meer kracht uit mijn lijf wegglijden.

Toen mijn oom het lang geleden aan me uitlegde was hij niet al te gedetailleerd geweest: je gaat dood, zei hij. Het doet pijn, zei hij. Het komt door hen van boven, zei hij. Ze strooien met ongeluk alsof het aarde is.

Een bij zoemt langs en even weet ik niet of het gezoem in mijn hoofd van haar vleugels komt of van de optrekkende pijn.

Doodgaan. Zelfs nu mijn eigen dood aanstaande is voelt het als een abstract begrip. Mijn hele leven is zo traag geweest, het einde ervan lijkt onnatuurlijk snel te gaan. Ik probeer mij te focussen op wat ik voel, wat ik ervaar. Zoals ieder ander vraag ik me vaak af hoe het voelt om dood te gaan. Nu weet ik het: het voelt als pijn en dorst. De pijn is zo alles overstemmend, zo alles overheersend, dat ik hem bijna niet meer voel. Mijn zenuwen zijn zo aangetast door het bijtende goedje dat het dof en verdoofd begint aan te voelen. In plaats van de pijn ben ik me alleen nog bewust van mijn dorst. Ik wil water. De vijver is minstens vijf minuten hiervandaan. Het glinsterende ochtenddauw op de bladeren van de spruitjesplant, normaal zo verfrissend, ligt verder weg dan ik ooit nog zal gaan. Ik heb moeite om mijn ogen open te houden maar wil het sluiten ervan zo lang mogelijk uitstellen.

Mijn oom had nooit verteld dat het zo zou zijn. Zout in een open wond doet pijn maar wat nou als zout de oorzaak van die pijn is?

Hij is natuurlijk allang dood, uit zijn huisje gezet door een stokoude kraai en daarna ging alles bergafwaarts. Mijn moeder is ook niet meer bij ons, vader wilde er nooit over praten, zei dat ze was opgegeten en dat ik mijn mond moest houden. Van beide weet ik niet wat hun laatste woorden waren. Wat mijn oom voor het laatst tegen mij zei weet ik ook niet meer, mijn moeder was verheugd dat het bijna ging regenen. Zelf zal ik geen nieuwe laatste woorden meer zeggen, daar ben ik van overtuigd. Ik probeer te achterhalen wat mijn laatste woorden moeten zijn geweest, graaf diep en denk dat het misschien een groet was tegen Worm, een paar uur geleden.

Worm ga ik nooit meer zien. Kever ook niet. Tante Jos, tante Coo, de andere kinderen van mijn ouders en Sel, die elke week zo liefdevol mijn huisje schoonmaakt. Ik ga ze nooit meer zien. Zullen zij zich mijn laatste woorden herinneren? Zullen zij nadenken over mijn laatste gedachtes?

Een sissend geluid heeft het langzaam overgenomen van het gezoem. Ik voel hoe mijn weefsel langzaam oplost, smelt en zich vermengt met het zand, losgekomen uit de voegen.

Ik ga dood, denk ik. En mijn God wat is dat een slechte laatste gedachte. Wat is een laatste gedachte waard? Ik probeer te denken aan alles wat ik heb liefgehad, mijn vriendschappen (Mier, Worm, natuurlijk Kever en vroeger toen ik jong was met Vlieg, ook al was vader daar op tegen). Het absolute genot van een vers slablaadje, opgegeten terwijl de zon nog aan het opkomen is. Mijn stiekeme verliefdheid op Robin, nooit iets mee gebeurt maar veel slapeloze nachten aan besteed. Ik ga dood, denk ik.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s