Ik verzamel de dagen in mijn hand, zet kleine streepjes met een watervaste stift die toch steeds uitloopt. Het zijn er veel. Soms schrik ik, als ik er naar kijk, ik verwacht mijn eigen huid maar zie een patchwork aan grijze vlekken en kleine zwarte streepjes. Ik houd mijn hand angstvallig dicht. Zoveel mogelijk blijft de linker gesloten. Als ik loop zwiept mijn vuist tegen mijn bovenbeen aan. Toch moet ik mijn hand soms openen.
Ik drink thee
Lees een boek
Ik slaap
En dan verlies ik ze. De dagen dwarrelen langs mij heen en ik kan er niet meer bij. De grijze waas strekt zich uit, spant zich om mijn huid heen en laat niet meer los.
Ik zit in mijn stoel (de fijne stoel) en kijk afwisselend naar buiten (de straat beweegt als een loopband voor de mensen die van haar gebruik maken, het is nog geen negen uur) naar de tekening op mijn schoot (ik kleur met rood en toch zijn er veel zwarte vlekken) en naar mijn gesloten vuist (nagels zijn gelakt maar bladderen langzaam af de nagel van mijn wijsvinger is bijna naakt en ik zie kleine haartjes op mijn huid overal kleine rimpeltjes, strakgetrokken door verkrampte spiertjes. Meestal ben ik, in welke willekeurige ruimte dan ook, degene met de kleinste handen). Ik zet een timer. Na elke minuut klinkt er een klein piepje, ik verschuif mijn aandacht van het raam naar het papier naar mijn vuist naar het raam naar het papier naar mijn vuist naar het raam naar het papier naar mijn vuist. Mijn ogen zijn droog maar ik probeer zo weinig mogelijk te knipperen.
Aan het einde van de avond mag ze even los. Onwennig
( )
strekken de vingers zich één voor één. Ik heb de stift al klaar en het streepje staat. Mijn rijtjes zijn niet van vijf maar van zeven. Kleine groepjes, samenkomsten.
Ik verzamel de dagen in mijn hand, zet kleine streepjes met een watervaste stift die toch steeds uitloopt. De dagen stribbelen vaak tegen, doen moeilijk en maken zichzelf soms expres onvindbaar. Ik heb zo veel dagen zo veel dagen zo veel dagen. Maar van donderdag heb ik er maar een paar. Maandag schreeuwt vaak tegen me, de meest lelijke dingen. Een hoge gil en veel gestampvoet. De anderen laten het verzamelen vaak gemakkelijker toe. Geen gegil geen geschreeuw, hooguit een paar strenge woorden, blikken van verstandhouding. Eens zei ik dat ik dat ik van drie tot één zou tellen, ik werd uitgelachen.
Het is donker nu en tegen mijn eigen regels in open ik mijn hand vluchtig ik zie de streepjes niet. Ik houd haar zo dicht bij mijn ogen dat ik mijn adem op mijn klamme handpalm voel en denk wat te zien. Hoe zoek je iets donkers in een menigte van zwart? Het zijn er zo veel hoe weet ik waar ik eindig en de rest begint? Ik heb een piep in mijn oor morgen schreeuwt nu al.